Sluitertijd


De naam zegt het eigenlijk al, het is de tijd die de sluiter erover doet om te openen en te sluiten.

De sluiter bestaat uit super dunne lamellen in twee rijen. Deze bevinden die zich tussen de lens en de sensor. Als je de ontspanknop indrukt zullen de lamellen, afhankelijk van de ingestelde snelheid, openen en sluiten. op dit moment laat de lens licht vallen op de sensor.. 

Het klinkt dus vrij logisch dat hoe langer de lamellen open staan; hoe langer er licht op de sensor valt. De sluiter is in feite gekoppeld aan een tijdklok, die je zelf kan instellen. Hierdoor kan je heel precies afmeten hoe lang er licht op de sensor valt. Getallen die je dan standaard kan instellen zijn bijvoorbeeld 1/30 of 1/2000, in feite dus delen van een seconde. Om uit de hand goede scherpe en niet bewogen beelden te kunnen maken zal 1/30 het de minimale sluitertijd moeten zijn.

Afhankelijk van de omstandigheden kan lang licht op de sensor zowel een voor- als een nadeel zijn. Vooral in donkere omstandigheden wil je de sluiter lang laten openstaan. Hou dan de 1/30 aan als minimum. Op een zonnige dag is de kans groter dat er te veel licht op de sensor valt, dan gebruik je dus hogere sluitertijden. Denk aan bijvoorbeeld 1/250 of hoger.

Nu je weet dat we de tijd dat de opening van de sluiter open is kunnen instellen, kan je ook bepalen of je een onderwerp stil in beeld wil hebben, of dat je juist de beweging wil kunnen laten zien.  

Door een korte sluitertijd wordt de sensor slechts kort belicht; de lamellen van de sluiter staan maar kort open en de beweging van ons onderwerp wordt dus ook maar kort opgenomen. Nu weet je dus dat het onderwerp "bevroren" zal zijn en toch scherp. (Afb. 1)

Bij een langere sluitertijd word de beweging van ons onderwerp langer door de sensor opgenomen en zal deze beweging dus ook zichtbaar zijn op de foto. (Afb. 2)

 

Afb. 1: Hier is de beweging goed te zien. 1/300, F5,6, iso 100

Afb. 2: Hier is geen beweging te zien. 1/1000, F6,3, iso 100

 

De juiste belichtingstijd wordt bepaald in combinatie met de grootte van het diafragma en de lichtgevoeligheid van de film. Bij een kleiner diafragma (aangegeven met een groter getal), hoort een langere belichtingstijd. Bij een grotere gevoeligheid van de film (aangegeven in  ISO) hoort een kortere belichtingstijd.

Een eenvoudige vuistregel voor het uit de hand nemen van een foto met een kleinbeeldcamera is dat de belichtingstijd in seconden kleiner moet zijn dan 1 gedeeld door de brandpuntsafstand van het gebruikte objectief in millimeter. Hiermee wordt ervoor gezorgd dat er geen bewegingsonscherpte optreedt. Dus bijvoorbeeld fotografeer met 1/60 met een 50mm objectief (1/50 bestaat niet, 1/60 ligt er het dichtst bij).

 

Twee handige feitjes om te onthouden:

  • Bij beweging: als het onderwerp stil moet staan of juist beweging moet weergeven. Pas dan eerst de sluitertijd aan!
  • In geval van scherpte:  als je veel scherptediepte  of  juist weinig scherptediepte wil hebben: denk eerst aan het diafragma!